Zooals bekend is volgden de Atheensche treurspeldichters steeds de gewoonte, niet éen, maar drie drama’s tegelijk voor het publiek te brengen. Tusschen de trilogie bij Aischylos echter en bij zijn opvolgers bestaat een wezenlijk verschil. Aischylos voelde de zoogenaamde eenheid van tijd op het tooneel niet als noodzakelijk. Daardoor wordt het hem mogelijk om in den beperkten duur van éen drama een reeks gebeurtenissen samen te dringen, wier opeenvolging in het reëele leven slechts met ruime tusschenpoozen denkbaar is. Zijn trilogieën omvatten om dezelfde reden steeds een grootsche jaren-overspannende handeling, en de afzonderlijke deelen zijn als bedrijven van dat geheel te beschouwen. De latere dramaturgen, die, om aan den eisch van eenheid van tijd te voldoen, enkel handelingen ten tooneele brachten, welke met den reëelen tijdsduur samenvielen, gaven den onderlingen samenhang van de deelen der trilogie prijs en meteen Aischylos’ tijdelooze weidschheid.
Een drama als “Prometheus” behoort dus in de eerste plaats beschouwd te worden als onderdeel van de trilogie waar het toe behoort, en het is daarom vooral te bejammeren dat de beide andere stukken op eenige weinige fragmenten en aanwijzingen na verloren zijn gegaan.
Het komt mij voor dat in de trilogie waarvan “Prometheus geboeid” het eerste bedrijf vormt, geteekend wordt de geleidelijke vestiging van Zeus’ wereldbestuur.—Van het tweede stuk, “Prometheus bevrijd”, zijn fragmenten over, die ons omtrent den uitwendigen gang der handeling voldoende kunnen inlichten. De hoofdfiguur die aan het einde van het eerste drama door Zeus met rots en al in den Tartaros was geslingerd, stijgt weêr in het daglicht op aan een uithoek van den Kaukasos. Bij zijn oude kwalen is nu nog een nieuwe foltering gevoegd: de adelaar van Zeus komt hem om den anderen dag een stuk uit den lever scheuren. Maar het verzet van den Titan blijft ongebroken. Zelfs de vermaningen zijner stamgenooten, de andere Titanen, die door Zeus uit den Tartaros zijn losgelaten en die hier optreden als rei, kunnen hem niet tot onvoorwaardelijke onderwerping bewegen. Eerst nadat de god plechtig beloofd heeft hem uit zijn boeien te zullen bevrijden, openbaart Prometheus zijn voor Zeus zoo gewichtig geheim. Met de komst van Herakles en de verlossing sluit het tweede drama.—Van het slotdrama der trilogie weten wij weinig af. Naar alle waarschijnlijkheid was de naam “Prometheus vuurdrager”, en werd de inhoud gevormd door de naderbevestigde verzoening van oppergod en titan, een verzoening waaraan het menschelijk geslacht, de beschermelingen van Prometheus, een groot en natuurlijk aandeel neemt. Niet verwerpelijk lijkt het vermoeden dat, evenals de Oresteia eindigt met de bevrediging der Erinyen tot Eumenieden, de instelling van het Prometheus-feest, de Prometheia, blijvend aandenken aan den herstelden wereldvrede, ten slotte den zwaar beproefden Prometheus als middelaar tusschen God en menschen in verdiende eere herstellen moest.
Vroegere uitgevers van Aischylos, die ons drama als een op zich-zelf staand stuk beschouwden, lieten zich vaak verleiden in den strijd van Prometheus tegen den nieuwen oppergod niet meer te zien dan de tegenstelling van den willekeurigen hartstochtelijken tyran met den grooten waarachtigen volksvriend, een transpositie dus van menschelijke toestanden op goddelijk terrein. Anderen weêr vonden in Prometheus de menschheid verbeeld in haar kamp tegen onverbiddelijke natuurmachten en vroegen tragische bewondering voor de grootschheid der onvermijdelijke nederlaag, of ook wel verwijdden zij de handeling tot een verheerlijking van het alles en allen beheerschende noodlot. De nieuweren daarentegen leggen misschien te veel gewicht op den uitsluitenden zegepraal van Zeus. Zij beroepen zich op Aischylos’ diep gevoel van vroomheid, waarvoor zij uit andere drama’s kenmerkende uitspraken aanhalen. Aischylos zoû van zulk een eerbied voor den oppergod doordrongen zijn geweest, dat bij hem een kritische houding tegenover Zeus gelijk zoû moeten geacht worden aan godslastering. Maar de vroomheid van een Griek is een andere dan de christelijke. Zijn goden zijn in hoogste instantie geen onaanrandbare persoonlijkheden. Zij blijven de dragers en vertegenwoordigers eener evenwichtige wereldorde. En als zoodanig is Zeus niet geboren; ook hij is door leering geworden de alwijze en milde god die hij is. Hoe Aischylos bidt, kan men lezen in de “Agamemnoon”:
Zeus!—wie hij ook wezen moog’,
Zoo die naam bij hem bemind zij,
Roep ik zóó hem aan, enz.
En eenige regels verder:
Zeus die paden tot verstand
Stervelingen leidt,
Die “door lijden leering”
Wettig wijdt:
In den slaap nog weegt op ’t hart
Angst van wroegings eeuwigwakkre smart,
Zelfs de onwilligen bereikt bezonnenheid,
Wel genâ van god die zelf door worstling
’t Statig stuurgestoelt bezeten houdt.
Den groei van dezen Zeus heeft Aischylos willen teekenen in zijn Prometheusdrama’s, zijn groei tot den vader van goden en menschen, den derden oppergod in de rij, maar die niet meer als zijn voorgangers ten val kan worden gebracht, omdat hij in zich heeft weten te vereenigen, met de onverwelkbare heerlijkheid der volkrachtige jeugd, de bezadigde wijsheid der ervaring die zijn voorgangers niet voor zich, maar voor hem van de eeuwen hadden geleerd. De Zeus van het tweede drama is een andere geworden naar blijkt uit zijn boden en daden, een aan wien Prometheus zich zonder gevaar onderwerpen kan. Zoo worden voor een Griek zijn goden.