Anoniem

Vlaamsch Belgie sedert 1830

Gepubliceerd door Good Press, 2022
goodpress@okpublishing.info
EAN 4064066311643

Inhoudsopgave


EERSTE DEEL
VOORREDE
LIJST DER KAARTEN EN PLATEN
die in dit boekdeel voorkomen
BELGIE IN VOGELVLUCHT
De Bodem: Vorming en Invloed op de Bewoners
Het Land. — Hoog en Laag
Ligging. — Omvang. — Klimaat
Gebied van Maas en Schelde
Natuurlijke Landschappen
Taal en Volk
Karakter der Vlamingen
Algemeen overzicht der Steden en Monumenten
Bibliographie
EEN BLIK OP DE GESCHIEDENIS DER VLAAMSCHE GEWESTEN TOT WATERLOO
Bibliographie
DE REGEERING VAN KONING WILLEM I
Bibliographie
DE BELGISCHE OMWENTELING
DE STICHTING VAN HET KONINKRIJK BELGIË
Bibliographie

STUDIËN EN SCHETSEN BIJEENGEBRACHT DOOR HET ALGEMEEN BESTUUR VAN HET WILLEMS-FONDS TER GELEGENHEID VAN HET JUBELJAAR 1905

EERSTE DEEL

Inhoudsopgave
GENT
BOEKHANDEL J. VUYLSTEKE
Koestraat, 15
1905

VOORREDE

Inhoudsopgave

In 1905 vierde België de vijf-en-zeventigste verjaring van zijn inrichting als zelfstandig rijk. Te dier gelegenheid heeft het Algemeen Bestuur van het Willems-fonds besloten een boek te laten verschijnen, dat een trouw beeld zou wezen van den toestand van Vlaamsch België sedert 1830.

Dit boek wordt uitgegeven op het fonds, dat den naam draagt van den edeldenkenden man Dr Victor De Hoon, die door zijn milde giften en de offervaardigheid zijner weduwe onze Instelling in staat stelt hare werkzaamheden uit te breiden tot verheffing onzer Vlaamsche landgenooten. Zoo is deze uitgave van het Victor De Hoon-fonds tevens een dankbare hulde, gewijd aan de diep vereerde nagedachtenis van onzen onvergetelijken weldoener[1].

De uiteenzetting van Vlaanderens toestand gedurende deze drie kwart eeuws moet ons volk de oogen openen, het behoeden tegen lamlendigheid en verdere vernedering, het wilskracht en zelfvertrouwen inboezemen, het sterken in zijn gehechtheid aan stam en taal, in zijn liefde voor het vaderland.

Nog een andere verklaring willen wij hier afleggen:

Wij hebben er ons bij bepaald, den toestand van het Vlaamsche volk te schetsen sedert 1830, geenszins omdat wij onze medeburgers uit het Walenland willen afscheiden van hun Vlaamsche broeders. Zulk een scheiding ware niet alleen schadelijk, maar leidt tot inwendige verdeeldheid, waar alleen heil te wachten is van wederzijdsche waardeering en hartelijke gezindheid. Sedert meer dan een halve eeuw wijdt het Willems-fonds zich onverpoosd aan de zedelijke en stoffelijke opbeuring van 't Vlaamsche volk; het wil zijn geest verlichten, het een dieper besef doen krijgen van zijn nationaal zelfbestaan, van zijn plichten als mensch en als burger, tevens medewerken tot een betere verhouding tusschen de beide stammen, waarbij ieder zijn taal en eigenaardigheid behoudt, al zijn krachten ontplooien kan in de richting, waarheen hij door zijn natuur en aanleg gedreven wordt. Wij willen als zonen van hetzelfde land, als burgers van hetzelfde rijk, bij gelijke plichten, gelijke rechten; niemand kan dien eisch ons euvel duiden. De Vlaming moet dit willen op straffe van geestelijken dood. Daarom achten wij het onzen plicht een soort van balans op te maken van winst en verlies voor onzen stam in België sedert 1830.

Die toestand wordt geschetst in een dertigtal hoofdstukken door bekende medewerkers en vakmannen, van welke ieder verantwoordelijk is voor zijn eigen arbeid.

Aan allen, die door hun gewaardeerde medewerking dit boek mogelijk maakten, betuigen wij onzen oprechten en wel gemeenden dank.

Moge het door ons volk gunstig ontvangen worden!

Namens het Algemeen Bestuur
van het Willems-fonds.
de Voorzitter: G. D. Mennaert,
de Secretaris: J. Vercoullie.

[1] Achtereenvolgens ontving het Willems-fonds van wijlen Dr. Victor De Hoon (St-Gillis-Brussel) in 1887: 50 fr.; in 1890: 600 fr.; in 1902: 3000 fr.; in 1903: 12000 fr, te zamen 15650 fr. — Dr. Victor De Hoon, geboren te Bassevelde in 1848 en overleden te Brussel den 11 November 1903, was de broeder van den Advocaat-generaal Hendrik De Hoon, te Brussel, en de kleinzoon van Dr Judocus Frans De Hoon, een der eerste Vlaamschgezinden en ernstige beoefenaars der Nederlandsche Letteren na 1830, wiens dochters huwden met dichter K. L. Ledeganck en Professor J. F. J. Heremans en wiens zoon Adolf De Hoon († te Veurne in 1903) als Vlaamschgezind ingenieur zich ook verdienstelijk maakte. Geheel deze familie is met hart en ziel aan de Vlaamsche Beweging verknocht.


LIJST DER KAARTEN EN PLATEN

Inhoudsopgave

die in dit boekdeel voorkomen

Inhoudsopgave
Blz.
Kaart der taalgrens in België en Noord-Frankrijk III
Mammouth (Elephas Primigenius) gevonden te Lier in 1860 4
Reliefkaart van België 5
Iguanodon gevonden te Bernissart in 1878 9
De Schelde voor Antwerpen 16
Romaansche Kloostergang te Tongeren 36
Stadhuis te Leuven[2] 38
St-Romboutskerk te Mechelen 39
Doksaal van de St-Gommaarskerk te Lier 41
Stadhuis te Brussel 43
Paleis van Justitie te Brussel 44
Lakenhalle, Belfort en Stadhuis te Gent[3] 47
Hub. en Jan Van Eyck. Aanbidding van het Lam Gods[4] 48
Id. (vijf van de zeven bovenpaneelen) 50
Id. (hoofdpaneel) 51
Predikstoel van St-Baafskerk te Gent 49
Stadhuis te Oudenaarde 52
Groote Markt te Veurne 57
Halletoren te Brugge 60
Griffie, Stadhuis en H. Bloedkapel te Brugge 61
P. P. Rubens. Afdoening van het Kruis (O. L. Vr. kerk te Antwerpen)[5] 65
O. L. Vrouwenkerk te Antwerpen 67
Standbeeld van Jacob van Artevelde te Gent 72
Halle te Ieperen 73
Keizer Karel V 74
Marnix van St-Aldegonde 75
Willem de Zwijger 76
P. P. Rubens 79
Jozef II 81
Willem I 91
A. R. Falck 93
B. Schreùder 105
J. R. Thorbecke 107
C. F. van Maanen 115
J. M. Schrant. 121
Verwoesting van het huis van Libry-Bagnano in den nacht van 25 tot 26 Augustus 1830[6] 151
Gevecht in de Warande te Brussel (24 September 1830)[6] 173
Voorloopig Bewind (schilderij van Picqué)[6] 178
Campenhout zingt de Brabançonne in het “Café Cantoni” (schilderij van Van Hammée)[6] 183
La Brabançonne. Fac-simile van een handschrift uit de Koninklijke Bibliotheek te Brussel[6] 184
E. L. Baron Surlet de Chokier 188
Zitting van het Nationaal Congres (24 November 1830)[6] 191
Inhuldiging van Leopold I als Koning der Belgen te Brussel (21 Juli 1831)[6] 212
Leopold I 217

Het Algemeen Bestuur van het Willems-fonds drukt zijn oprechten dank uit aan de Touring Club de Belqique, Groep België van het Algemeen Nederlandsch Verbond, de Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent en den heer L. Van Neck, die door het leveren van platen tot de opluistering van dit boekdeel hebben bijgedragen.

[2] Bulletin officiel du Touring Club de Belgique.

[3] Algemeen Nederlandsch Verbond Groep België.

[4] Inventaire archéologique de Gand uitgegeven door de Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent.

[5] Algemeen Nederlandsch Verbond Groep België.

[6] L. Van Neck. 1830 Illustré.


BELGIE IN VOGELVLUCHT

Inhoudsopgave

DOOR

G. D. MINNAERT

De Bodem: Vorming en Invloed op de Bewoners

Inhoudsopgave

Niets oefent zoo grooten invloed uit op de vorming van een volk, op zijn wijze van leven, op zijn bedrijf en karakter, op zijn kunst en zijn taal, dan de bodem, waarop het zich vestigt. Klimaat, vorm en ligging, hoogte en laagte, geologische bouw, minerale voortbrengselen, richting en rijkdom van water, nabijheid der zee, insnijding der kusten, duizenden betrekkingen van grond, lucht en water, planten en dieren, heel de omringende natuur met haar verschijnselen, haar duizenden vormen en kleuren, de eindelooze wisseling van haar leven, dit alles grijpt voortdurend en diep in het menschelijk organisme in, en bepaalt voor een groot deel het type en het karakter, de ontwikkeling en de toekomst der bewoners.

Maar ook die bodem ondergaat op zijn beurt den invloed van den mensch. Waar zijn nasporende geest zijn natuur onderzoekt, ontsluiert hij hem zijn duizendjarige verborgenheden, zijn schatten en krachten. Die kennis heeft hem er toe geleid, om den grond naar zijn behoeften te plooien, zijn heerschappij er over uit te breiden, zijn kracht van voortbrengen te vermeerderen.

De grond, dien wij ons vaderland noemen, getuigt van menigvuldige omwentelingen, die zijn gedaante voortdurend hebben gewijzigd. Overal, in steen en in zand, vinden wij daarvan de duidelijkste sporen, die elkeen, bij een weinig nadenken, in staat stellen, zich min of meer een voorstelling te vormen van die oude vóórhistorische tijden.

In dit verre, donker verleden — hoeveel duizenden jaren liggen reeds achter ons — was een groot deel van België, evenals Nederland en de heele noordsche vlakte, door de wateren van den Oceaan overdekt. Het Waalsche bergland, de keten der Ardennen en de noord-westelijke hoogten van Duitschland vormden als een soort van schutsmuur tegen het verder doordringen van den Oceaan.

Aan de eene zijde stond die berggordel bloot aan het volhardend geweld der baren, aan de andere zijde aan den sterken aandrang der gezwollen wateren van rivier en beek, van gletscher en landijs, aan de verwoestende krachten des tijds, aan regen en wind, aan hagel en vorst, aan gloeiende hitte en strenge koude; aangegrepen en ontbonden door het scheikundig vermogen des dampkrings, verweerd en verbrokkeld, uit- en inwendig afgeknaagd, uitgespoeld en gesloopt door de oplossende kracht van het stroomende water, alles mederukkend wat het op zijn tocht ontmoette: verweerd gesteente, afgeknaagde rotsen, geslepen en gepolijst tot keien, verbrijzeld tot grint en zand, tot leem en allerlei puin. Laag op laag van al dat meegevoerd puin werd door de rivieren, vooral bij hun monding in den Oceaan neergeworpen. Rijn[7], Maas en Schelde, die in een vorig tijdperk, vooral in den ijstijd, een veel grootere kracht bezaten, veroorzaakt door overvloediger regen- en sneeuwval, door grooten omvang van gletschers, die ons land met een dikke ijskorst bedekten, als een gevolg van het koelere klimaat, werkten onophoudelijk mede tot vorming van dien bodem door meerderen aanvoer van grooter steenen en grover zand, tot ophooging en uitbreiding der beddingen. Zoo werden de rivieren de scheppers van het land. Later werden die aangeslibde gronden door onderaardsche werking opgeheven tot hun tegenwoordige hoogte.

In dit aardkundig tijdperk, dat de geleerden het quaternaire of in meer beperkten zin diluvium[8] noemen, had een groote omkeering plaats in het klimaat onzer streken. Een groot deel van Europa werd met een dikke ijskorst bedekt, waardoor groote veranderingen in de samenstelling en de verdeeling van land en water ontstonden.

De viervoetige dieren, die toenmaals het noorden bewoonden, verhuisden naar zuidelijker streken; ook de vroegere plantengroei stierf weg onder de strenge koude. Die voortdurende veranderingen, die de bodem van ons land onderging, zijn zeker wel oorzaak, dat er van de menschen, die toen reeds een deel van ons land bewoonden, zoo weinig sporen zijn overgebleven. In de spelonken en grotten der kalkbergen langsheen de Maas en de Lesse, waarin zij waarschijnlijk huisden, heeft men in onzen tijd, na duizenden jaren, hun gebeente teruggevonden, alsmede allerlei wapenen en gereedschap van vuursteen, als pijl- en lanspunten, bijlen, beitels en messen, zelfs voorwerpen tot opschik, vervaardigd uit tanden van dieren, en dit alles vermengd met scherven van gebakken aardewerk en de beenderen van den holenbeer, het rendier en de hyena, van den mammoeth en andere dieren uit de poolstreken afkomstig, maar welke gedurende den ijstijd onzen bodem bewoonden.

Mammoeth (Elephas Primigenius) gevonden te Lier in 1860 (L. 4,50 m., H. 3,25 m.)

Hoe lang de vorming van deze diluviale gronden met hun geplooide opeengestapelde lagen voortduurde, valt niet te berekenen. Daarna ontstonden de moderne formaties, de gronden van het alluvium[9] die nog altijd gevormd werden, doch van het diluvium niet altijd te onderscheiden zijn. Het begin van dit tijdperk is al vele duizenden jaren van ons verwijderd. De toen op onzen bodem levende volken zijn zonder twijfel getuige geweest van die geweldige omkeeringen, mogelijk gevolgd van een hevigen strijd om bewoonbare streken, toen in noordelijke richting uitgebreide oppervlakten verdwenen.

Nog altijd duurt het strijden voort van zee en stroomen tegen het vasteland, dat in den bewoner der lagere deelen met zijn geestkracht en taai geduld een verdediger heeft gevonden. Slechts stap voor stap, en eerst na eeuwen langen strijd behield deze hier op het water de bovenhand. Ook nu nog, evenals in vroegere dagen, knagen water en dampkring gestadig aan de vaste aardkorst, verwoesten en verweeren het hardste gesteente, lossen een deel er van op en voeren het overige verre weg, om het op andere plaatsen neer te leggen als vruchtbare aarde, valleien en vlakten er mee te overdekken; nog immer groeien de humuslagen, de waterplanten in verbazend groote getalen in vochtige en moerassige streken, die telken jare een nieuwen groei boven de overblijfsels der afgestorvene stapelen, welke allengs door verkoling, onder gedeeltelijke afsluiting der lucht, in turf overgaan.

Zulke turfbeddingen of veenlagen zijn als een geschiedboek van de oppervlakte, die zij beslaan, niet zelden van de naast omliggende streek. Dikwijls vindt men daarin beenderen, tanden of haarbossen van dieren uit een vroeger tijdperk, die duizenden jaren geleden hier leefden en stierven.

Reliëfkaart van Belgie

Het Land. — Hoog en Laag

Inhoudsopgave

Ons land, zoowel in opzicht van aardrijkskunde als klimaat, behoort voor een groot deel tot de noordsche vlakte, die zich uitstrekt van aan Kaap Gris-nez, in Frankrijk, tot aan Rusland. In België is de grenslijn van dit uitgestrekte gebied scherp getrokken door de Noordzee en ten zuiden door de hooggeplooide heuvels der Ardennen.

Onze zeekust evenals die van Nederland, is overal laag en tegen het geweld der baren beschut door een duinenrij, die zich uitstrekt van Kales tot aan het Skagerrak. Bij deze jongste vorming van het alluvium, die waarschijnlijk niet veel ouder zijn kan dan duizend jaren, is het de kracht van den wind, die de belangrijke rol speelt in de wordingsgeschiedenis onzer zeekust.

Echter is die duingordel op sommige plaatsen onderbroken door overstrooming of het geweld der hooge vloeden, zooals tusschen Wenduine en Heist. Op die punten is de mensch, zooals we gezien hebben, tusschen beide en de natuur te hulp gekomen. Al vroeg moest hij de kusten en rivieren door het maken van dijken en het versterken der duinen beschutten; het zeewater terugdringen, om zandbanken en aangeslibde gronden op den Oceaan te veroveren; ook het binnenwater door het droogmaken van meren, moeren en poelen binnen de noodige grenzen houden, en tevens den grond vruchtbaar maken. Hoeveel strijd is hier niet gevoerd en hoe dikwijls is die niet hervat, eer de mensch overwinnaar bleef. Twintig eeuwen duurt die kamp onafgebroken voort, met evenveel moed en volharding, als vastberadenheid.

Aangaande de hoogte van den bodem, onderscheiden wij in België drie bepaalde deelen, die, hoewel in elkander overgaande, toch duidelijk door verschil van uiterlijk kenbaar zijn: het hoogland of de Ardennen in het zuid-oosten, tot aan de Samber en Maas, een lager heuvelland, dat er onmiddellijk voor ligt, en het verder verwijderd laagland, ten noord-westen, dat aan den zeekant door duinen wordt begrensd.

I. — De Ardennen vormen in ons land een bergmassa van nagenoeg 60 Km. breedte; het zijn de oudste gronden van België: zij bestaan grootendeels uit lei- en kalksteen, of uit rotsen van het hardste graniet; zij bevatten een rijkdom van mijnstoffen, vooral ijzer en lood, marmer en ander gesteente. Door verweering en wegvoering van stroomend water zijn ze sedert den tijd van hun bestaan reeds merkelijk lager geworden.

Drie gordels van aanzienlijke heuvels, afgewisseld door schilderachtige dalen, loopen min of meer evenwijdig aan elkander. De eerste, waarvan de hoogste kruin de «Baraque Michel» is, een moerassige hoogvlakte of hoogveen (Hautes-Fagnes)[10], verheft zich tot 674 M.; de daarop volgende hoogste punten zijn de «Baraque de Fraiture» (626 M.) en St.-Hubert (549 M.). Een tweede gordel van minder belang, doch met den eersten samenhangend, is ongeveer 20 Km. lang, terwijl de derde slechts een deel van ons land, ten zuid-oosten van de twee voorgaande beslaat. Het hoogste punt van deze twee stijgt niet boven de 537 M.

Door spleten en kloven zijn de rivieren in deze bergreeks op verscheidene plaatsen doorgedrongen, en hebben er hun beddingen dieper in uitgeslepen. Een groote kloof, het Maasdal, van Fumay in Frankrijk tot aan Namen, splitst haar in een westelijk en oostelijk deel, waarvan het eerste 286 M. en het tweede 383 M. hoog is.

Het eigenlijk bergland der Ardennen bevat bijna heel de provincie Luksemburg, een kleine brok van Henegouwen en het grootste deel van de provinciën Namen en Luik.

Een dicht en onafzienbaar woud (Arduenna Sylva) overdekte ten tijde van Julius Cesar, niet alleen een groot deel dezer bergstreek, maar zelfs van Middel-België. De boschrijke zoom, waar hij in de kleilaag verdween, maakte naar alle waarschijnlijkheid de scheiding uit tusschen de oude Keltische bewoners en de later invallende Germaansche, bepaaldelijk Frankische stammen, die in ons land de plaats der verdwenen oudere bevolking kwamen innemen, en zich vooral met landbouw bezighielden.

II. — Ten noorden van Samber en Maas begint Middel-België, een zacht glooiend land, dat naar de zeezijde ongevoelig afhelt. Zijn gemiddelde hoogte is ongeveer 150 M. Een deel van Henegouwen, Zuid-Brabant, een klein stuk der provincie Namen en een deel van de provincie Luik vormen Middel-België, waar de zacht golvende oppervlakte, de breede, ondiepe dalen, die door een groot getal beken en rivieren worden bespoeld, de rijke velden, afgewisseld door bosch en groene weiden, aan het landschap een zeer bekoorlijk uitzicht geven.

Middel-België is bedekt met een zeer vruchtbare laag diluviale klei, die door het water van de Ardennen is meegevoerd en Haspengouwsche klei (limon Hesbayen) wordt genoemd.

In werkelijkheid maken de hoogere Ardennen en het heuvelland, dat er onmiddellijk aan grenst, beide deel uit van de samenhangende bergformatie. Inderdaad, het is voldoende, dat in Henegouwen en Zuid-Brabant de kleilaag door overstrooming der rivieren gedeeltelijk wordt weggespoeld, om het oudere gesteente van den ondergrond, die uit de bezinking der krijtzee[11], als sporen van haar tijdelijk verblijf, als lei- en krijtlagen, hier zijn overgebleven, alsook het arduin, porfier en andere minerale rijkdommen te zien te voorschijn treden, welk gesteente op zijn beurt de kolenbeddingen[12], die er onder bedolven liggen, overdekt.

Iguanodon gevonden te Bernissart in 1878 (L. 10,50 m., H. 7,50 m.)

Het dichtbevolkte en goed bebouwde land, zoo druk door handel en door nijverheid, vormde reeds vóór den tijd der groote rijksbanen een zeer geschikten weg tusschen de ruwe Ardennen en het toen moerassige noord-westelijk lagere land. Geen wonder dat Middel-België, zoo rijk aan levensmiddelen, doortrokken werd door talrijke legers en er zoo menige slag geleverd werd. Hier is een historische grond bij uitmuntendheid: bijna geen klomp aarde, die niet omgewoeld is door oorlogstuig, niet doorweekt is van het bloed van landgenoot en vreemdeling.

III. — Belgische Vlakte. — Op Middel-België volgt de eigenlijke vlakte, die grootendeels uit de zee is bezonken. De bouw of samenhang van dien grond wijzigt het uitzicht, naarmate de slib of klei, het zand of het aangevloeide steengruis er overheerschen. De oostelijke helft is het Kempenland, de streek van het diluvium, met zijn schrale zandige heide, zijn mageren plantengroei, zijn venen en wouden van sparren en dennen. Te midden van het stuifzand vindt men reeds talrijke oazen met welige akkers.

De westelijke helft van de Belgische laagvlakte zijn de beide Vlaanderen, die groote overeenkomst met Nederland vertoonen, ook wat de grondgesteldheid aangaat. Van natuur is de bodem er niet overal vruchtbaar, slechts een klein deel bestond uit klei, het overige uit zand, moeras, laagveen en meren. Hoe verder men naar het noorden gaat, hoe meer de grond vermagert. 't Is slechts ten prijze van inspannenden en langdurigen arbeid, dat men er toe gekomen is hem te verbeteren, Vlaanderen in een vruchtbaar land te herscheppen, waar land- en tuinbouw de heerlijkste opbrengsten leveren. Indien het Land van Waas tegenwoordig den indruk maakt van een grooten en volkrijken tuin, is het te danken aan een heele vervorming, de vrucht van eeuwen arbeids. Zonder de stalen vlijt van een taai, volhardend en geduldig ras, zou die magere grond een heide zijn, de voortzetting der Kempen.

Er is nog een ander deel van Vlaanderen, dat der polders en der dijken, het jongste in aardkunde als in geschiedenis. Deze streek was in vroeger tijd aan gedurige overstroomingen blootgesteld, en op vele plaatsen bedekt met stilstaande poelen en moerassen, uit welker ondiepe kommen bies en riet, naast wilg en esch en ander boomgewas in dichte boschjes opschoot.

Een belangrijke factor in de wordingsgeschiedenis van Vlaanderen zijn de zandafzettingen, die reeds in het diluviale tijdperk begonnen mede te werken aan het vormen van zandbanken op eenigen afstand van de kust. De zeevloed wierp daarna het zand met ander door de rivieren aangevoerde stoffen uit zijn schoot omhoog en voerde het landwaarts in, eeuwen achtereen, tot het werd een heuvelreeks, een duingordel, die de geheele kust omzoomde, en langzaam glooiend in een breed, vlak strand overging, meer geschikt voor de vestiging van bad- en visschersplaatsen dan voor havensteden. Achter deze duinen lag het land met zijn veen- en moerasgrond, thans in vruchtbare polders herschapen.

Schelde, Lei en Dender, Rupel, Dijle en Demer hebben overal rivierklei langs hun boorden neergelegd. Door middel dezer aanslibbingen van zee en binnenwaters, bouwt de mensch zijn polders en zijn marken, zijn velden en zijn weiden, omgeven door slooten, omzoomd met wilgen.

Werken van den eenen kant de opbouwende krachten van zee en stroomen, van den anderen kant zijn die zelfde waters door verzanden als ter dood veroordeeld. Langs onze geheele zeekust kan men dit verschijnsel waarnemen, vooral bij de monding der rivieren. Om slechts een voorbeeld te noemen, wijzen wij op het Zwin, in de XIIIe eeuw nog een machtige zeearm, thans een moerassige kreek. Doch niet alleen aan de monding, ook hooger op, hadden verzandingen plaats, deels uit oorzaak der geringe snelheid van den stroom, deels onder den invloed van sterke ebbe en vloed. Die verzanding heeft de scheepvaart groote bezwaren in den weg gelegd. Belette die ongunstige gesteldheid onzer kusten het ontstaan van zeehavens, ook de bloei van belangrijke handelsplaatsen aan den benedenloop van rivieren werd sterk bedreigd.

Ligging. — Omvang. — Klimaat

Inhoudsopgave

Ligging. — België is het gedeelte van Europa, dat begrensd is door de Noordzee, die het van Engeland scheidt en begrepen is tusschen Nederland, Duitschland (Rijnsch Pruisen), het groothertogdom Luksemburg en Frankrijk. Een natuurlijke grens heeft ons land alleen ten noord-westen in zijn 67 Km. lange kustlijn, ten zuid-westen aan West-Vlaanderen door de Lei en ten oosten aan Limburg door de Maas.

Het strekt zich uit tusschen 49°,30′ en 51°,30′ N.B. en tusschen 0°,16′ en 3°,43′ W.L. van den meridiaan van Parijs. Neemt men Brussel als eersten meridiaan, dan ligt het tusschen 1°46′ W.L. en 1°,41′ O.L.

Ons land heeft nagenoeg den vorm van een rechthoekigen driehoek met een omtrek van 1330 Km., waarvan 67 Km. kustlijn, 328 Km. ten noorden langsheen de Nederlandsche grens, 321 Km. aan den oostkant, te weten 103 Km. voor Nederland, 98 Km. voor Duitschland en 120 Km. voor 't groothertogdom Luksemburg, terwijl de zuidelijke en westelijke grenslijn, die het van Frankrijk scheidt, 614 Km. bedraagt.

Omvang. — De geheele oppervlakte van ons land is van 2.945,589 Ha., nagenoeg drie millioen. De grootste afstand van het noorden naar het zuiden, tusschen Hoogstraten en Chimay, is 170 Km., de grootste lengte van Oostende tot aan Aarlen, meet 280 Km. In uitgestrektheid is het een der kleinste landen van Europa.

Klimaat. — Het klimaat van België, hoewel veranderlijk en vochtig, is over het algemeen zacht en gematigd, en mag als een der gezondste van westelijk Europa gerekend worden. In het hoogere bergland is het droger, scherper, bestendiger en gezonder dan in het lager gedeelte of poldergewest; de lucht is er ook zeer helder en zuiver.

De gemiddelde warmtegraad is voor het geheele rijk ongeveer 10°,5′c.; het is die der schoone Meidagen of van de zachte helft van October. De grootste hitte, meestal bij het einde van Juli, klimt soms tot 35°, de strengste koude, gewoonlijk na de eerste helft van Januari, daalt wel eens bij uitzondering tot 20°c. beneden het vriespunt.

De heerschende winden zijn die van het Z.W. en N.O. De eerste, die zich vooral in den herfst doen gevoelen, brengen overvloediger regen en dikwijls storm mee. Onze koude voorjaren worden veroorzaakt door de N.O. winden, die in April en Mei de overhand hebben. In den zomer wordt de lucht voortdurend ververscht door de van de zee waaiende winden, die de ongezonde uitwasemingen verdrijven. Tijdens dit seizoen heeft het geheele laagland van Veurne tot Maastricht een nagenoeg gelijkmatig klimaat.

In België regent het op de 365 dagen zoowat 190, dus meer dan de helft van het jaar. Bleef al het regenwater staan, dan zou het den bodem van ons land jaarlijks met een hoogte van ruim 700 m.m. bedekken. De jaarlijksche neerslag bedraagt voor het westelijk gedeelte van 700 tot 800 m.m., terwijl de hoeveelheid regen ten oosten van de Maas toeneemt met de hoogte van den grond, waar zij soms tot 1200 m.m. beloopt. Het aantal heldere dagen is hier niet groot. De maand September brengt gewoonlijk het bestendigste mooie weder aan.

In de bergstreek begint de winter vroeger en duurt hij ook het langst. Het verschil voor de hoogste punten der Ardennen is gewoonlijk 3°c. lager dan in Vlaanderen. Aan den oostkant is dus het klimaat meer continentaal, aan de west- of zeezijde meer maritiem.

De snelle afwisseling van warmte en koude, gevoegd bij de groote vochtigheid, veroorzaken licht verkoudheid, borst- en keelziekte en rhumatisme. De schadelijke uitwasemingen van gedempte poelen en moerassen zijn oorzaak van koortsen.

Gebied van Maas en Schelde

Inhoudsopgave

Bijna geheel België behoort tot het gebied van twee stroomen en van een zeerivier, de Maas, de Schelde en den IJzer.

Geen van deze rivieren ontspringt in het land zelf; alle drie hebben hun oorsprong in Frankrijk; de laatste alleen heeft haar monding in ons land. Een klein hoekje van Zuid-Henegouwen en de oostelijke helft van Luksemburg behooren tot een ander stroomgebied.

In hun loop vertoonen onze hoofdrivieren een zekere overeenkomst. Beide richten zich, zoodra ze België binnenkomen, naar het noorden: de Maas tot aan Namen, de Schelde tot aan Gent. Te Namen ontvangt de eerste de Samber, welke bijrivier haar de richting aanwijst, die ze thans te volgen heeft. De Lei valt te Gent in de Schelde, welke van hier mede naar het oosten loopt. Later hernemen de beide stroomen hun weg naar het noorden, totdat ze België verlaten, om door Nederland in een westelijke richting naar de Noordzee te vloeien. Uit oorzaak van de helling van den bodem ontvangen Maas en Schelde hun meeste bijrivieren van de oostzijde.

De Maas is de stroom van het bergland. Afkomstig van de hoogvlakte van Langres, wordt zij reeds bevaarbaar te Verdun, breekt verder door de harde rotskloof der Ardennen te Fumay, die ze uitdiept en verbreedt, en valt in België. Van hier tot boven Luik loopt zij schier gestadig in een rotsbed, beboord met scherpe en steile hoogten van grauwe leisteen en van kalk, door de lichtbruine kleur van ijzererts en andere aarde als 't ware verguld.

Een menigte rivieren werpen zich in de Maas: rechts de Semoi, bekend om haar verrukkelijke oevers, de Lesse, om haar schilderachtig dal en haar beroemde grotten en holen, de Hoyoux en de veel bezochte Ourthe, die reeds de Amblève met haar mooien waterval en de Vesder heeft opgenomen; links de Samber, de Mehaigne en de Jaar of Jeker. Van Luik tot Maastricht is een kanaal langs de Maas gegraven, zoodat men er in geslaagd is, haar van Sedan door heel haar loop bevaarbaar te maken. Bezuiden Maastricht, bij het dorp Eisden, treedt de Maas op Nederlandsch grondgebied en vormt de grensscheiding met België, tot voorbij Maaseik, dat zij bespoelt, waarna ze voor goed ons land verlaat, om zich bij den Briel in de Noordzee te werpen.

De Schelde is de stroom van 't vlakke land en de belangrijkste van België. Haar geheele loop van aan Kamerijk, waar ze bevaarbaar is, tot aan haar monding in de Noordzee, bedraagt ongeveer 430 Km., waarvan 107 in Frankrijk, 233 in België, de overige 90 in Nederland.

Ontsprongen op een hoogvlakte van 110 M. ten noorden van St.-Quentin, bespoelt ze achtereenvolgens Kamerijk, Valencijn en Condé in Frankrijk, treedt even boven Antoing in België, stroomt door de provincie Henegouwen naar Oost-Vlaanderen. Van Doornik baant ze zich een weg door den rotsgrond, strijkt verder door krijt- en kleilagen langs 't golvend heuvelland tot voorbij Oudenaarde, om van hier als een breede glanzende streep te kronkelen door de groene vlakte naar Gent, waar ze met verscheidene belangrijke kanalen in gemeenschap is, met dat van Brugge, Zeebrugge en Oostende door de Lei, met het groote zeekanaal van Terneuzen. Te Gent neemt ze de Lei op, die haar stroom, in oostelijke richting stuwt tot voorbij Dendermonde, om verder met een bocht zich naar 't noorden te wenden en als scheidslijn te dienen tusschen het Land van Waas en de provincie Antwerpen. Vóór de stad van denzelfden naam vormt de Schelde een der schoonste havens van Europa. Een groot gedeelte van zijn levenskracht is België aan zijn hoofdstroom verschuldigd. Zijn diepte en breedte is zoo groot, dat hij niet alleen de reusachtigste stoombooten, maar zelfs de zwaarste oorlogsschepen ontvangen kan.

De Schelde voor Antwerpen

De Schelde voor Antwerpen

De Schelde dankt haar belangrijkheid aan den invloed der getijden. Ook in den Rupel en zelfs in de drie bijrivieren, die hem vormen, de Nete (tot Lier), de Dijle (tot Mechelen) en de Zenne (tot Vilvoorde) is de werking van den vloed nog duidelijk waar te nemen.

Te Antwerpen heeft de Schelde bij ebbe een breedte van 500 M.; de vloed duurt er gemiddeld 5 u. 38 m.

Kalm en rustig glijden al de bijrivieren door het vlakke land, om hun water naar den hoofdstroom te brengen: de Hene, die haar naam schenkt aan de provincie, de schilderachtige Lei, de Dender, de Durme en meer andere, welke ieder op haren weg kleinere stroompjes hebben opgenomen.

Is de aanblik van de breede Schelde indrukwekkend, deze wordt nog verhoogd door het grootsche tooneel van beweging en leven, door de talrijke schepen en stoombooten, die haren vloed doorklieven.

Even voorbij Doel verlaat de Schelde ons grondgebied, splitst zich, drie uren beneden Antwerpen, in twee armen, waarvan de zuidelijke, de Hont of Wester-Schelde geheeten, voorbij Terneuzen en Vlissingen naar de Noordzee loopt. De noordelijke arm of Ooster-Schelde, door een afdamming sedert 1868 van haar tweelingzuster gescheiden, begint meer en meer te verzanden.

De Scheldemonden bij Vlissingen en Zieriksee hebben een aanzienlijke diepte (van 37 tot 40 M.) en een breedte, die afwisselt volgens ebbe en vloed van 4200 tot 4800 M.

De Hont of Wester-Schelde, thans de groote handelsweg voor Antwerpen en geheel België, vormde in de middeleeuwen een uitgebreide delta, waardoor bij storm en hoogen waterstand de gansche streek beneden Antwerpen, tot zelfs een deel van 't Land van Waas, regelmatig onder water werd gezet.

Van de XIe eeuw af begonnen de bewoners aan haar oevers de schorren of aangeslibde gronden in te dijken. Sedert de XIIIe eeuw werden aldus, volgens Em. De Laveleye[13], in België alleen meer dan 50,000 Ha. ingepolderd, en sedert 1815 bedraagt de aanwinst van grond reeds meer dan 8000 Ha. en nog is er meer land door indijking te winnen.

Het waterveld tusschen Zeeuwsch-Vlaanderen, Zuid-Beveland en Walcheren, dat als 't ware het voorplan is van het grootsche drama «den Strijd tusschen Water en Land», werd in de tweede helft der XVIe eeuw, opnieuw het tooneel, waar een nog bloediger strijd geleverd werd tegen de Spaansche dwingelandij voor de vrijheid van het geweten. Liever dan hun land aan den bloeddorstigen vijand prijs te geven, staken de inwoners de dijken door, en vernielden op één dag het werk van vier eeuwen. Na de bevrijding van Nederland begon men als van vorenafaan het water grenzen te stellen en riep men de hulp in van de waterbouwkunde voor het droogmaken der gronden.

De IJzer ontspringt in het Fransch Noorderdepartement, ten oosten van St.-Omaars, stroomt als een zelfstandige rivier door West-Vlaanderen, ontvangt de Ieperlee in de nabijheid, waar vroeger het fort Knokke zich verhief, ten Z.W. van Diksmuide, en werpt zich na een loop van 78 Km., waarvan 50 in België, beneden Nieuwpoort in zee. Het nut van deze rivier, niet alleen voor het drooghouden van den grond, maar ook voor de scheepvaart, wordt verhoogd door verscheidene kanalen, dat van Loo, van Veurne en van Plasschendale, die den loop van het rivierwater regelen en deels de wateren onderling verbinden.

Natuurlijke Landschappen

Inhoudsopgave

Behalve de negen provinciën, waarin ons land bestuurlijk is verdeeld, bezit het bepaalde streken, die hun eigenaardig karakter en ouden naam hebben bewaard, welke zij aan de geschiedenis, aan hun ligging of grondgesteldheid of wel aan hun uiterlijk danken. Hoewel soms bijna in elkander overgaande, onderscheiden ze zich meestal door verschil van uitzicht, van rijkdom des bodems of van daarmee gepaard gaande volksdichtheid.

Hoog-België

In het hooge gedeelte van België heeft men:

I. — De Ardennen. — Zooals we gezien hebben beslaat deze bergstreek bijna den heelen zuid-oosthoek van ons land, van de boorden der Semoi tot de steile oevers der Maas, Amblève en Vesder. Zij is een geliefkoosd verblijf van toeristen en jagers. Nu eens stout en wild, dan liefelijk en zacht, met heerlijke vergezichten, schilderachtige dalen, grillige rotspartijen, bekroond met bouwvallen van oude kasteelen. Overal leven volkssagen van overoude tijden onder het volk voort. Holen en grotten, evenals de opgeheven steenen zijn als zoovele geheimzinnige gedenkteekenen van lang verdwenen rassen.

II. — De Hooge Venen (Hautes Fagnes) liggen tusschen de Amblève en de Vesder in het zuid-oosten der provincie Luik. Ze beslaan een oppervlakte van 50 Km. lengte en 20 Km. breedte. Deze kruinen der Ardennen zijn licht afgeronde vlakten, die nog het uitzicht hebben van een woeste en maagdelijke natuur. De vochtige bodem, met zijn ondoordringbaren ondergrond van klei, verkondigt de aanwezigheid van veen. Donkere bosschen en heidevelden wisselen elkander af. Niets evenaart de sombere treurigheid dezer streek.

III. — Klein-Provence of Belgisch Lorreinen. — Deze bekoorlijke vallei tusschen Aarlen en Virton, gevormd door de Semoi en beschut door de hooge Ardennen, wordt aldus genoemd, om haar zacht klimaat, haar lachende heuvels met weelderigen plantengroei.

IV. — De Famenne. — Een bijzonder ondankbaar gewest van Luksemburg met de kleine stad Marche als hoofdplaats. De schrale bodem is hier en daar bedekt met magere roggevelden en pijnbosschen.

V. — De Condroz. — Heel anders is het voorkomen van dit land, dat zich uitstrekt over een deel der provincies Luik en Namen, tusschen de Ourthe en Maas, ten zuiden van Hoei, en de Lesse. Het is aldus genoemd naar den volksstam der Condruzen, die tijdens de Romeinen hier woonde. Het is een koude, open vlakte, met breede golvingen, bijna zonder boombeschutting.

VI. — Tusschen Samber en Maas. — Dit gedeelte van de provincie Namen heeft, zoowel wat de gesteldheid van den grond betreft als de wijze om er nut uit te trekken, veel overeenkomst met de Condroz. Sedert jaren is men begonnen de bosschen, een overblijfsel van het groote kolenwoud (Sylva carbonaria), uit te roeien en door landerijen te vervangen.

VII. — Klein Zwitserland. — Zoo noemt men het gedeelte van het Maasdal tusschen Dinant en Namen, bekend om zijn verrukkelijke schoonheid. Ingesloten tusschen de hooge schilderachtige rotsen, die langs de beide oevers omhoog rijzen, kronkelt de heldere stroom voorbij marmergroeven, prachtige bosschen, lachende tuinen en nijverige dorpen. Moeilijk kan men een punt op den geheelen weg aanwijzen, dat den reiziger niet aantrekt en boeit.

Middel-België

VIII. — Het land van Herve. — Onder de landschappen van Middel-België noemen we eerst het land van Herve, in het noord-westen der provincie Luik, tusschen den rechteroever der Maas en de Vesder. In het midden ligt de kleine stad Herve, die haar naam geeft aan het oord, dat haar omringt. Het is een lachend heuvelland, waar de veeteelt nagenoeg uitsluitend wordt uitgeoefend. Boter- en kaasbereiding, evenals het inzamelen van het fruit der rijke boomgaarden is de voornaamste bezigheid der inwoners.

IX. — Haspengouw. — Dit rijk distrikt, in het land der oude Eburonen en Tongeren, bevat een deel der provincies Luik, Namen en Brabant, langs den linker oever van de Maas tusschen Luik, Hoei, Tongeren en Tienen. De stad Borgworm (Waremme) ligt zoo wat in het midden van dit vruchtbare deel van België. Deze zoo wel bebouwde en dichtbevolkte streek is de minst schilderachtige van het land; zij levert overvloedig koren, aardappelen en beeten.

X. — De Borinage. — Aldus noemt men een deel van het rijke kolengebied in de omstreken van Bergen, ten zuiden van de rivier de Hene. Het bevat een dertigtal gemeenten, die zich bijna uitsluitend bezighouden met de ontginning der kolenmijnen.

Het is hier de plaats om een woord te zeggen over het Belgisch kolengebied, gevormd door een breede en diepe inzinking van den bodem, die België doorsnijdt van het noord-oosten naar het zuid-westen. Dit uitgestrekte bekken met zijn opeengestapelde lagen, splitst zich, aan weerszijden van Namen, in twee voorname beddingen, de eene loopende naar 't oosten, de andere naar 't westen.

De laatste, ook de belangrijkste, richt zich langs de vallei van de Samber naar Charleroi, waar ze haar grootste ontwikkeling bereikt. Van hier loopen de lagen ter breedte van nagenoeg twee mijlen naar Bergen, vervolgens over de Fransche grens naar Dowaai. Ze hebben een uitgebreidheid van meer dan 90,000 Ha.

Het oostelijk bekken volgt de vallei der Maas, terwijl het voortdurend wijder wordt tot voorbij de stad Luik. Van hier zet het zich voort door Hollandsch Limburg naar de Roer, met een sedert 1901 ontdekte vertakking in de Belgische Kempen. De lengte van het ontgonnen bekken is 13 mijlen, waarvan 11 in de provincie Luik. De gansche oppervlakte schat men op 4,400 Ha. Het gansche kolendistrict in ons land bedraagt zoo wat het twintigste van de oppervlakte van 't Rijk. 120,000 menschen vinden hun bestaan in den kolenbergbouw, waarvan de voornaamste middelpunten zijn de Borinage, het Centrum in de omstreken van Mariemont en La Louvière, dat van Charleroi en van Luik. De gezamenlijke opbrengst bedraagt jaarlijks meer dan 200 millioen ton (1000 Kgr.), voor een waarde van ruim 2000 millioen frank. België is tegenwoordig het vijfde kolenland der aarde. De dikte der lagen evenals de diepte van dit kolenbekken is zeer verschillend: sommige dalen tot 1000 M. beneden de oppervlakte.

In de nabijheid der kolenmijnen treft men gewoonlijk overvloedig ijzererts aan, in de omstreken van Namen, Hoei en Luik, langsheen de oevers der Maas, ook in de provincie Luksemburg. De geheele vallei van Samber en Maas, tusschen Charleroi en Luik, is als bezaaid met hoogovens en ijzerfabrieken.

Zink- en looderts vindt men meestal in dezelfde streken, de grootste hoeveelheid langs de oevers van de Vesder aan de Pruisische grens, in het onzijdig gebied van Moresnet, de bekende Vieille Montagne of Altenberg[14].

XI. — Het Hageland in het noord-westen van Brabant, vroeger een deel van de onvruchtbare Kempen, omzoomd en besproeid door de Dijle, de Demer en de groote Gete, tusschen de steden Diest en Aarschot, Tienen en Leuven, is thans in een vruchtbare gouw herschapen met malsche weiden, mooie boomgaarden en vruchtbare velden.

Belgische Vlakte

XII. — De Kempen.