Drie hoofdwegen voeren van Munchen naar Neu-Schwanstein; ik koos den weg naar het meer van Constanz, en stapte na drie uren sporens, aan het station te Kempten uit. Van Kempten, eene nijvere stad met veertienduizend inwoners, begaf ik mij per rijtuig—eene soort van kabriolet met een paard bespannen—naar Füssen. De afstand bedraagt acht-en-dertig kilometers en de weg is over het algemeen vlak; maar noch de koetsier, noch het paard maakt bijzondere haast, zoodat ge voor dien rit op minstens zes uren rekenen moet. Nu, dat doet er niet toe: op een mooien Septemberdag is zulk een rit van Kempten naar Füssen een waar genot. De weg loopt aanvankelijk door prachtige smaragdgroene weilanden; de nahooioogst is in vollen gang, en de zwaar beladen karren, de boerinnen met hare roode hoofddoeken en de maaiers met hun zeisen en vorken vormen, bij den helderen zonneschijn, schilderachtige groepen. De vriendelijke woningen der dorpen staan ieder op zich zelve te midden van bloemtuintjes, waarin ge op hooge staken ooievaarsnesten ziet. Langzamerhand naderen wij de hooge bergketen, die als een reuzenmuur uit de vlakte oprijst; de weg loopt langs den oever van een schilderachtig meer, de Weissensee, en brengt ons eindelijk te Füssen, aan den voet der met dicht bosch begroeide granietbergen. De oude kleine stad ligt zeer pitoresk aan den oever van de Lerch; hoog boven haar troont het voormalige kasteel der bisschoppen van Augsburg, benevens de indrukwekkende gebouwengroep van een aanzienlijk Benediktijner-klooster.
Een goed paard zou u in een kwartier van Füssen naar Hohenschwangau kunnen brengen; de weg loopt aanvankelijk langs den voet der bergen, en overschrijdt dan de grenzen van het koninklijk domein. Weldra bespeurt ge, hoog boven u en scherp uitkomende tegen den donkergroenen achtergrond, de witte massa van Neu-Schwanstein, als het ware hangende tegen den steilen rotswand. Een weinig verder buigt de weg rechts om en voert u in eene kleine vallei, waarin het gehucht Hohenschwangau ligt verscholen. Dit gehuchtje bestaat slechts uit zes of zeven huizen, die, om zoo te zeggen, deel uitmaken van het oude kasteel, aan welks voet zij verspreid liggen. Daar vindt men de trouwens zeer eenvoudige koninklijke stallen, en de herberg de Alpenroos, waar de reizigers, die niet te Füssen willen overnachten, logies kunnen vinden. Deze herberg, vroeger uitsluitend voor de hofbeambten bestemd, is te bekrompen om de talrijke bezoekers te ontvangen, die eensklaps dit stille dal hebben overstroomd. Op zijn hoogst kunnen twintig reizigers nachtverblijf vinden in de kleine eenvoudige kamers dezer herberg; en de landelijke kellnerinnen hebben des middags de handen vol om al de hongerige gasten te bedienen, die in de lage gelagkamers en in de prieelen rondom de tafeltjes zijn gezeten en verlangend uitzien naar het eenvoudige maal van vleesch met aardappelen en sla, natuurlijk overvloedig besproeid door bier.
Vlak tegenover de Alpenroos steken de vier gekanteelde torens van Hohenschwangau boven het hoog geboomte uit; een pad voert u binnen eenige minuten naar het kasteel: een niet groot vierkant gebouw, dat door Maximiliaan II, den vader van den overleden Koning, ter vervanging van een vervallen feodalen burcht werd gesticht. Aan dien bouw zijn zeker geene groote kosten besteed, want de geel gepleisterde muren zijn reeds op verscheidene plaatsen gescheurd. Ook de inwendige dekoratie is hoogst eenvoudig; het ameublement mist stijl; de versierselen zijn weinig artistiek en vertoonen bijna allen de figuur van een zwaan, den legendarischen vogel dezer streek. De muurschilderingen aan de wanden van alle kamers onderscheiden zich door haar koel koloriet en de ietwat stijve correctheid harer teekening. Zij stellen verschillende episoden voor uit de oude legenden van de Schwangau en van den Zwanenridder, benevens tafreelen uit de middeleeuwsche historie van de Hohenstauffen en de oude hertogen van Beieren.